De Advocaat Aan Huis
omdat uw tijd kostbaar is
Blog
Fiscaliteit - co-ouderschap en het recht op de inkomensafhankelijke combinatiekorting
Posted on 9 May, 2023 at 4:15 |
![]() |
Op 30 september 2022 heeft de Hoge Raad een arrest gewezen over de co-ouderschapsregeling en de inkomensafhankelijke combinatiekorting (HR 30 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1345). Hierin beslist de Hoge Raad dat het voldoende is als het ‘doorgaans verblijf’ van ten minste drie gehele dagen per week ten minste de helft van het jaar plaatsvindt, waarbij het niet om een aaneengesloten periode behoeft te gaan.
Wettelijk kader
Een van de voorwaarden voor toekenning van de inkomensafhankelijke combinatiekorting is de zogenoemde inschrijvingseis. Op grond van artikel 8.14a, eerste lid, onderdeel b, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) moeten belastingplichtige en een kind in het kalenderjaar gedurende ten minste zes maanden op hetzelfde woonadres staan ingeschreven in de basisregistratie personen. Het slot van artikel 8.14a, eerste lid, Wet IB 2001 bevat een delegatiebepaling waarin is opgenomen dat bij ministeriële regelgeving kan worden bepaald in welke gevallen een kind dat niet op hetzelfde woonadres als de belastingplichtige staat ingeschreven in de basisregistratie personen, voor de toepassing van artikel 8.14a, eerste lid, onderdeel b, Wet IB 2001 beschouwd wordt ook op hetzelfde woonadres als de belastingplichtige te staan ingeschreven in de basisregistratie personen.
In artikel 44b URIB 2001 wordt invulling gegeven aan deze delegatiebepaling. Hierin is bepaald dat gedurende de periode van het kalenderjaar waarin het kind tegelijkertijd tot het huishouden van diens beide ouders behoort en het kind op hetzelfde woonadres in de basisregistratie personen staat ingeschreven als diens andere ouder, voor de toepassing van artikel 8.14a, eerste lid, onderdeel b, Wet IB 2001 het kind wordt beschouwd op hetzelfde woonadres als de belastingplichtige te staan ingeschreven in de basisregistratie personen. Hierdoor kunnen beide ouders in een gelijkwaardige co-ouderschapsregeling aanspraak maken op de inkomensafhankelijke combinatiekorting.
Van belang is dat de zorg voor het kind tussen de beide ouders gelijkelijk is verdeeld. Tot 2021 gold op grond van artikel 44b URIB 2001 dat een kind tegelijkertijd tot het huishouden van diens beide ouders behoorde, indien het kind doorgaans ten minste drie gehele dagen per week in elk van beide huishoudens verbleef. Naar aanleiding van HR 13 maart 2020, ECLI:NL:HR:2020:415 heeft de regelgever artikel 44b URIB 2001 met ingang van 1 januari 2021 aangepast. De Hoge Raad had immers beslist dat de inkomensafhankelijke combinatiekorting ook kan worden toegekend als de zorg voor de kinderen gelijkelijk is verdeeld in een ander duurzaam ritme dan doorgaans 3 dagen per week. Op grond van het huidige artikel 44b URIB 2001 behoort een kind tegelijkertijd tot het huishouden van diens beide ouders als hij, in een binnen het kalenderjaar doorgaans repeterend ritme, ten minste 156 dagen van het kalenderjaar in elke van beide huishoudens verblijft. In het jaar van aanvang of beëindiging van de co-ouderschap, worden de 156 dagen naar tijdsgelang herrekend als het kind niet gedurende het gehele kalenderjaar, maar wel gedurende ten minste zes maanden, in elk van beide huishoudens enkele dagen verblijft.
HR 30 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1345
In de casus die ten grondslag lag aan HR 30 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1345 stond in 2016 een minderjarig kind ingeschreven op het woonadres van de ex-partner van belastingplichtige in de basisregistratie personen. Het kind verbleef doorgaans om de week van donderdagmiddag tot dinsdagochtend bij belastingplichtige. Uit het door belastingplichtige overgelegde schema bleek dat het kind in ieder geval 27 weken 3 tot 4 dagen per week bij belastingplichtige in het huishouden verbleef.
De Hoge Raad beslist dat bij de toepassing van artikel 44b URIB 2001 (tekst 2016) dezelfde periode van ten minste zes maanden in het kalenderjaar bepalend is, die op grond van artikel 8.14a, eerste lid, onderdeel b, Wet IB 2001 geldt voor de inschrijving op een woonadres in de basisregistratie personen. Deze periode hoeft niet aaneengesloten te zijn. Kortom, het is niet nodig dat het kind gedurende het gehele kalenderjaar doorgaans ten minste drie gehele dagen per week bij hem verblijft. Het is voldoende als dit ‘doorgaans verblijf’ gedurende ten minste de helft van het jaar plaatsvindt. Tot slot overweegt de Hoge Raad dat een wijziging van artikel 44b URIB 2001 per 1 januari 2021 een door de wetgever in formele zin gedelegeerde regelgevende bevoegdheid niet kan verruimen.
Ten minste 156 dagen per kalenderjaar
De regelgever heeft in artikel 44b URIB 2001 aansluiting gezocht bij de periode van een kalenderjaar. De Hoge Raad heeft echter in HR 30 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1345 duidelijk gemaakt dat het voldoende is als het doorgaans verblijf gedurende ten minste de helft van het jaar plaatsvindt. Met andere woorden: gedurende ten minste zes maanden moet de zorg over het kind gelijkelijk zijn verdeeld. Als ten minste 3 dagen per week wordt vertaald naar een periode van zes maanden, dan moet het kind in een periode van zes maanden ten minste 78 dagen tot elk van beide huishoudens behoren om in aanmerking te komen voor de inkomensafhankelijke combinatiekorting. Tegelijkertijd herhaalt de Hoge Raad dat de periode van ten minste zes maanden niet aaneengesloten hoeft plaats te vinden.
Met ingang van 1 januari 2021 wringt de beperkte wettelijke delegatiegrondslag met het uitgangspunt dat de zorg tussen beide ouders gelijkelijk moet zijn verdeeld. Indien het kind in een kalenderjaar 78 dagen bij de belastingplichtige verblijft, dan is de zorg in een – mogelijk niet aaneengesloten – periode van zes maanden weliswaar gelijkelijk verdeeld, maar op jaarbasis is de zorg niet gelijkelijk verdeeld. Om deze reden wordt een wetswijziging voorbereid om de co-ouderschapsregeling conform de bedoeling van het huidige artikel 44b URIB 2001 op jaarbasis te beoordelen voor het recht op de inkomensafhankelijke combinatiekorting.
In een doorgaans repeterend ritme
HR 30 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1345, heeft betrekking op het kalenderjaar 2016 waarbij op grond van de tekst van artikel 44b URIB 2001 toen de eis gold dat het verblijf doorgaans ten minste drie gehele dagen per week plaatsvond. De Hoge Raad neemt het doorgaans verblijf dan ook als uitgangspunt in de uitspraak.
Met ingang van 1 januari 2021 geldt op grond van artikel 44b URIB 2001 de aanvullende voorwaarde dat het verblijf in een doorgaans repeterend ritme plaatsvindt. Het is voor de wetgever dus onvoldoende als het verblijf op willekeurige dagen verspreid over het kalenderjaar, ten minste 156 dagen, plaatsvindt. Het bovengenoemde arrest brengt hier geen verandering in.
Conclusie
Na het arrest HR 30 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1345 bestaat in situaties van co-ouderschap recht op de inkomensafhankelijke combinatiekorting wanneer het kind in een periode van zes maanden ten minste 78 dagen in een doorgaans repeterend ritme in elk van beide huishoudens verblijft en aan de overige voorwaarden voor de inkomensafhankelijke combinatiekorting wordt voldaan. Deze periode van zes maanden hoeft niet aaneengesloten plaats te vinden.’
Indexering alimentatie 2022
Posted on 17 November, 2021 at 9:35 |
![]() |
Indexering alimentatie 2022
Het percentage waarmee bedragen voor partner- en kinderalimentatie met ingang van 1 januari 2022 wordt verhoogd, is vastgesteld op 1,9%.
Wanneer je gescheiden bent, is de kans aanwezig dat je kinder- of partneralimentatie (of beiden) ontvang of betaalt. Ieder jaar wordt de hoogte van de alimentatie per 1 januari automatisch verhoogd. Het maakt hiervoor niet uit of je hier in het convenant afspraken hebt gemaakt; de verhoging is van rechtswege. In november van elk jaar wordt de verhoging vastgesteld ter compensatie van de wijzigingen in de koopkracht. De hoogte van het percentage hangt af van de stijging van de lonen in het afgelopen jaar. De indexering alimentatie wordt gepubliceerd in de Staatscourant en in de landelijke dagbladen.
Hieronder vind je de indexeringspercentages over jaren 2017 t/m 2022:
- 2022: 1,9%
- 2021: 3%
- 2020: 2,5%
- 2019: 2%
- 2018: 1,5%
- 2017: 2,1%
Onderling overleg
Je kan in onderling overleg afwijken van de wettelijke indexering. Dit kan vastgelegd zijn in het convenant. Wanneer blijkt dat er onredelijke bedragen uitkomen na de indexering per 1 januari, kun je vragen het convenant aan te passen met behulp van bijvoorbeeld een mediator. Wanneer dit niet lukt kun je een verzoek indienen bij de rechtbank tot verlaging van de alimentatie. Voor het indienen van een wijzigingsverzoek heb je een advocaat nodig.
Terugwerkende kracht
De indexering van de alimentatie is met terugwerkende kracht op te eisen. De maximale duur hiervan is 5 jaar. Wanneer je dus de alimentatie langer dan 5 jaar niet hebt geïndexeerd, kun je tot 5 jaar terug nabetaling vragen.
Denk er aan om de partner- en/of kinderalimentatie per januari 2022 met 1,9% te verhogen
Het is belangrijk te weten dat de ontvanger deze stijging van de alimentatie niet automatisch zal krijgen. Je moet ieder jaar zelf checken met welk percentage de kinder – en/of partneralimentatie wijzigt. Je kan hiervoor kijken op de website https://deadvocaataanhuis.nl of in de media (internet, Staatscourant of dagbladen). Je zal dit dan door moeten geven aan de betaler.
Om te berekenen met welk bedrag de alimentatie wijzigt, kun je terecht op de website van het LBIO:
https://www.lbio.nl/indexering-van-alimentatie/
Het LBIO heeft een aantal voorbeeldbrieven op de website staan waarmee je jouw ex-partner kan aanschrijven over de indexering van de alimentatie.
Update Herziening Partneralimentatie
Posted on 2 June, 2019 at 5:34 |
![]() |
update 02-06-2019 Op dinsdag 21 mei 2019 heeft de Eerste Kamer ingestemd met
de Wet herziening partneralimentatie. Wat gaat er veranderen? De maximale duur van partneralimentatie wordt verlaagd van
twaalf jaar naar vijf jaar.
Let op: het gaat om de maximale duur. Partneralimentatie kan
ook over een kortere termijn worden vastgesteld of afgesproken. Zijn er ook uitzonderingen? Jazeker. Omdat het voor bepaalde groepen niet eenvoudig zal
zijn om na een kortere periode van partneralimentatie in het eigen
levensonderhoud te voorzien, worden er drie uitzonderingen gemaakt. In de
volgende uitzonderingsgevallen geldt toch een langere alimentatieduur: 1. Als op het tijdstip van indiening van het verzoek tot
echtscheiding de duur van het huwelijk langer is dan vijftien jaren en de
leeftijd van de alimentatiegerechtigde ten hoogste tien jaar lager is dan de op
dat moment geldende AOW-leeftijd, eindigt de alimentatieverplichting als de
alimentatiegerechtigde de AOW-leeftijd heeft bereikt. Dit is tien jaar als de
betrokkene precies tien jaar vóór de AOW-leeftijd zit op het moment van scheiding. 2. De tweede uitzondering ziet op gezinnen met jonge kinderen.
Als de uit het huwelijk geboren kinderen nog niet allemaal de leeftijd van
twaalf jaren hebben bereikt, eindigt de alimentatieduur niet eerder dan op het
tijdstip dat het jongste kind twaalf jaar is geworden. De alimentatie kan dan
dus maximaal twaalf jaar duren. 3. De derde uitzondering verlengt de alimentatieduur voor
alimentatiegerechtigden van vijftig jaar en ouder. Alimentatiegerechtigden die
op of voor 1 januari 1970 zijn geboren, krijgen tien jaar in plaats van vijf
jaar alimentatie.
Deze uitzonderingsgroep wordt jaarlijks kleiner en zal na
verloop van enkele jaren verdwijnen, omdat de datum van 1 januari 1970
wettelijk is vastgelegd en niet meebeweegt met de tijd.
Als er een samenloop van omstandigheden is van meerdere
uitzonderingen, dan geldt de langste termijn. Wat is de hardheidsclausule? Naast de uitzonderingen op de nieuwe hoofdregel van vijf
jaar, kent het wetsvoorstel ook een hardheidsclausule. Als beëindiging van de
alimentatie gelet op alle omstandigheden van het geval, naar maatstaven van
redelijkheid en billijkheid niet kan worden gevergd van de
alimentatiegerechtigde, kan de rechter op diens verzoek alsnog een termijn
vaststellen. Daarmee kan de alimentatieduur in schrijnende
gevallen worden verlengd. Een aantal voorbeelden van dat soort schrijnende
gevallen zijn:
Het is uiteindelijk aan de rechter om te beoordelen of er
sprake is van een situatie die toepassing van de hardheidsclausule
rechtvaardigt. Wordt er ook iets veranderd aan de manier waarop de
partneralimentatie berekend wordt? Nee, de berekeningssystematiek blijft hetzelfde. Dat
betekent dat per zaak wordt bekeken hoe hoog de behoefte van de
alimentatiegerechtigde aan partneralimentatie is en wat de draagkracht van de
alimentatieplichtige is. Wanneer treedt de wet in werking? De wet treedt in werking met ingang van 1 januari 2020. Voor wie geldt de nieuwe wet?
De nieuwe wet is alleen van toepassing op een
alimentatieverplichting die op of na 1 januari 2020 tussen partijen is overeengekomen
of waarbij het verzoekschrift tot echtscheiding is ingediend op of na 1 januari
2020. De wetswijziging heeft geen gevolgen voor bestaande
alimentatieverplichtingen. Heb ik ook recht op partneralimentatie als ik samenwoon? Wie niet getrouwd is, geen
geregistreerd partnerschap is aangegaan en evenmin afspraken heeft
gemaakt over een partneralimentatieverplichting, kan bij zijn of haar partner
geen partneralimentatie afdwingen. Heeft u nog vragen? Neem gerust contact met mij op! Dat kan via de email: [email protected] of telefonisch: 06-51286765 (op werkdagen tussen 09.00-17.00 uur). |
Herziening Wet Partneralimentatie
Posted on 24 December, 2018 at 7:21 |
![]() |
PARTNERALIMENTATIE; DE HERZIENING VAN DE BESTAANDE
REGELING KOMT ER NU ECHT AAN! Kortgeleden heeft de Tweede Kamer ingestemd met het
wetsvoorstel Herziening Partneralimentatie. Met dit wetsvoorstel wordt ernaar
gestreefd de duur van de partneralimentatie terug te brengen van twaalf naar
maximaal vijf jaar. Het grootste verschil met de bestaande regeling is dat de
duur van de partneralimentatie aanzienlijk wordt beperkt, namelijk tot de helft
van de duur van het huwelijk met een maximum van vijf jaar. Dus stel het
huwelijk heeft 6 jaar geduurd, dan is er maximaal 3 jaar recht op partneralimentatie.
Ben je 12 jaar getrouwd geweest, dan duurt de partneralimentatie maximaal 5
jaar. De duur van het huwelijk wordt berekend over de periode
vanaf de datum huwelijk tot aan de datum indiening verzoekschrift echtscheiding
(en dus niet tot aan de datum inschrijving van de echtscheiding in de registers
van de Burgerlijke Stand). Uitzonderingen Op deze hoofdregel zijn wel een aantal uitzonderingen:
Hardheidsclausule Het blijft mogelijk om een beroep te doen op een
hardheidsclausule, namelijk als de beëindiging van de alimentatie zeer
ingrijpend is. Dus in schrijnende gevallen, bijvoorbeeld als een
alimentatiegerechtigde voor of tijdens het huwelijk arbeidsongeschikt of
ziek is geworden, kan de de alimentatieplicht worden verlengd. Dit verzoek moet
uiterlijk 3 maanden voor het eindigen van de partneralimentatie worden
ingediend. De rechter bepaalt of verlenging noodzakelijk en mogelijk is. Nieuwe wet geldt niet voor bestaande alimentaties De nieuwe wet geldt alleen voor toekomstige echtscheidingen
(naar verwachting vanaf 1 januari 2020). Het wetsvoorstel moet nog worden
aangenomen door de Eerste Kamer. Als de wet wordt gewijzigd, dan heeft dat alleen gevolgen
voor partners die na de inwerkingtreding een beroep doen op alimentatie. De wet
geldt dus uitdrukkelijk niet voor ‘oude/lopende gevallen’. Voor wie op
dit moment al partneralimentatie betaalt of ontvangt, blijft de maximale
termijn van 12 jaar gelden. De nieuwe wet heeft hier dus geen invloed op. |
Gefinancierde rechtsbijstand in 2017
Posted on 23 December, 2016 at 8:05 |
![]() |
Vanaf 1 januari 2017 gelden nieuwe inkomensnormen voor de gesubsidieerde
rechtsbijstand en gesubsidieerde mediation. Deze normen zijn van toepassing op
toevoegingsaanvragen die zijn ingediend vanaf 1 januari 2017. LINK |
Aanpassing alimentatie
Posted on 10 November, 2013 at 6:49 |
![]() |
Indexering alimentatie 2014 Jaarlijks wordt de hoogte van de kinder- en partneralimentatie geïndexeerd. Recent is het indexeringspercentage voor 2014 bekend geworden. De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie kijkt voor het vaststellen van het percentage naar het loonindexcijfer. Dit cijfer wordt door het Centraal Bureau Statistieken gebaseerd op de salarisontwikkelingen in het bedrijfsleven en bij de overheid. Het is mogelijk om in onderling overleg van de wettelijke indexering af te wijken. Partijen kunnen bijvoorbeeld bij echtscheiding (of later) de indexering (tijdelijk) uitsluiten of een alternatieve wijze van indexeren overeenkomen. Is daarvan geen sprake dan vindt de wettelijke indexering plaats. Onlangs is bekendgemaakt door Staatssecretaris Teeven dat per 1 januari 2014 het indexeringspercentage 0,9% bedraagt. Dit betekent dat, behoudens andersluidende afspraken, de in 2013 geldende kinder- en partneralimentatie met ingang van 1 januari aanstaande wordt verhoogd met 0,9%. |
Nieuws Gefinancierde Rechtsbijstand
Posted on 29 October, 2013 at 11:30 |
![]() |
Nieuws van de Orde van Advocaten: Aanstaande donderdagochtend 31 oktober staat van 10:00 tot 12:00 uur de hoorzitting over gefinancierde rechtsbijstand in de Tweede Kamer gepland. Het algemeen overleg in de Tweede Kamer staat gepland op 14 november a.s. van 14:00 tot 17:00 uur. Beide hoorzittingen zijn openbaar, dus u kunt uw betrokkenheid tonen door deze bij te wonen. |
Alimentatie Nieuws
Posted on 12 November, 2012 at 9:26 |
![]() |
Op 26 oktober jl. heeft de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie het indexeringspercentage voor alimentatiebijdragen per 1 januari 2013 vastgesteld op 1,7 % (Beschikking wijzigingspercentage levensonderhoud 2013). Op basis van artikel 402a lid 4 van Boek 1 BW worden de vastgestelde alimentatiebedragen jaarlijks geïndexeerd. Dit geldt zowel voor de alimentatiebedragen die door de rechter zijn vastgesteld, als voor de bedragen die door partijen in onderling overleg zijn vastgelegd in een overeenkomst. Dit indexeringspercentage wordt jaarlijks vastgesteld naar aanleiding van het indexcijfer van de lonen in de periode tussen 30 september voorafgaande aan die eerste januari en het indexcijfer van de lonen per 30 september in het jaar daarvoor. In dit jaar gaat het dus om de indexcijfers per 30 september 2011 en 30 september 2012. Naar aanleiding van deze indexcijfers vindt er dit jaar een verhoging van de alimentaties per 1 januari 2013 plaats met 1,7%. Deze indexering gaat van rechtswege in, tenzij partijen de wettelijke indexering hebben uitgesloten. Deze uitsluiting kan plaatsvinden ten aanzien van de alimentatiebedragen die door partijen in een overeenkomst zijn vastgelegd, maar ook ten aanzien van de bedragen die in een rechterlijke uitspraak zijn vastgesteld. Overigens stelde het CBS (Centraal Bureau voor de Statistiek) recent vast dat er in 2011 minder vaak partneralimentatie is opgelegd door de rechtbank, dan in de jaren daarvoor. Wel is er sprake van een hoger bedrag aan partneralimentatie. In 2011 werd bij bijna één op de zes echtscheidingen een bedrag aan partneralimentatie vastgesteld door de rechter. De rechtbank heeft in 52.000 gevallen alimentatie toegewezen aan de vrouw, dit is in ongeveer 16% van de echtscheidingen die aan de rechter zijn voorgelegd. In 2001 was er bij bijna 18% van de echtscheidingen een bedrag aan partneralimentatie opgelegd. Bij bijna zes op de tien echtscheidingen waarbij minderjarige kinderen zijn betrokken wordt kinderalimentatie vastgesteld. In 2011 ging het in meer dan de helft van de gevallen om meer dan € 300,-- per maand. Dit bedrag is 23% hoger dan tien jaar geleden, deze stijging komt vrijwel overeen met de inflatie over deze periode. |
Vergoeding buitengerechtelijke incassokosten
Posted on 18 April, 2012 at 8:04 |
![]() |
Vergoeding buitengerechtelijke incassokosten wordt aan maximum gebonden
Afgelopen week is, bij besluit van 5 april 2012 (gepubliceerd in Staatsblad 2012, 150), een wet vastgesteld die de incassokosten van geldvorderingen normeert. De wijziging treedt op 1 juli 2012 in werking. Incassokosten zijn de kosten die een schuldeiser maakt om een geldvordering te innen, als een schuldenaar deze niet uit eigen beweging betaalt. Wat houdt de nieuwe wet in en wat zijn de consequenties? De vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten wordt berekend als percentage van het bedrag dat een schuldenaar aan een schuldeiser verschuldigd is. Hoe hoger de vordering, hoe lager het percentage. Er geldt een minimumbedrag van € 40 en een maximumbedrag van € 6.775. Wanneer de schuldenaar een consument is, zijn partijen gebonden aan deze nieuwe rekenwijze. Indien de schuldenaar handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf, kunnen partijen bij overeenkomst van deze wettelijke regeling afwijken. Door de nieuwe wet wordt voorkomen dat er onzekerheid ontstaat over de hoogte van de incassokosten en geschillen daarover. Vragen naar de redelijkheid van de hoogte van de incassokosten hoeven niet meer voor de rechter te komen. Door een maximale vergoeding voor incassokosten vast te leggen, wordt het voor de schuldenaar en de schuldeiser duidelijker welke incassokosten gevraagd mogen worden. |
Aansprakelijkheid opdrachtgever voor schade ZZP-er
Posted on 10 April, 2012 at 5:59 |
![]() |
Gepubliceerd op dinsdag 3 april 2012 om 11:05Organisatie:Hoge Raad Het inschakelen van ZZP-ers (zelfstandigen zonder personeel) is gemeengoed in de Nederlandse economie. Dat u verantwoordelijk kunt zijn voor door de ZZP-er veroorzaakte schade is nog wel bekend. Dat een opdrachtgever ook aansprakelijk kan zijn voor door de ZZP-er geleden schade door een arbeidsongeval is minder bekend. In een recente uitspraak heeft de Hoge Raad geoordeeld dat ook ZZP-ers een beroep kunnen doen op de arbeidsrechtelijke bescherming bij arbeidsongevallen. In deze zaak ging het om een zelfstandig onderhoudsmonteur die tijdens het repareren van een machine een ernstig ongeluk kreeg en dientengevolge zijn rechteronderbeen verloor. De onderhoudsmonteur had geen arbeidsongeschiktheidsverzekering afgesloten voor zich zelf en stelde zijn opdrachtgever aansprakelijk. Hij deed daarbij een beroep op een wetsartikel dat oorspronkelijk is bedoeld om bescherming te bieden aan ingeleend personeel (zoals bijvoorbeeld uitzendkrachten). Op grond van dat artikel is een bedrijf aansprakelijk voor de schade die een persoon lijdt met wie geen arbeidsovereenkomst bestaat, maar die wel arbeid verricht in de uitoefening van het bedrijf van de opdrachtgever. De rechtbank en het Hof wezen de vordering van de ZZP-er beiden af op grond van het feit dat de werkzaamheden niet werden verricht in de uitoefening van het bedrijf van de opdrachtgever. Ten aanzien van de reikwijdte van het wetsartikel heeft het Hof overwogen dat de wetgever bescherming heeft willen bieden aan werknemers en niet aan zelfstandigen. Het artikel is ook specifiek gericht op werknemers zoals uitzendkrachten, gedetacheerde werknemers en stagiaires. Een logische conclusie, gelet op de plaats in het wetboek alsmede het feit dat het artikel is toegevoegd bij gelegenheid van de Wet flexibiliteit en zekerheid. Het Hof merkt daarbij op dat van zelfstandig ondernemers mag worden verwacht dat zij zelf zorg dragen voor een adequate verzekering. De Hoge Raad oordeelde anders. Na zeven jaar procederen stelt de Hoge Raad de onderhoudsmonteur in het gelijk. Een opdrachtgever kan tevens aansprakelijk zijn voor de schade van een ZZP-er, indien de schade is veroorzaakt tijdens het verrichten van arbeid in de uitoefening van het beroep of bedrijf. Dat zal trouwens lang niet altijd het geval zijn: ZZP-ers worden nu juist vaak ingeschakeld voor werk dat niet door de eigen werknemers wordt of kan worden gedaan, werk dat zich incidenteel voordoet (denk aan werkzaamheden aan het bedrijfspand zoals schilderen, reparaties, loodgieterswerk) dan wel werk dat juist structureel is uitbesteed. Het aantal ZZP-ers dat een beroep op de uitspraak kan doen zal dus beperkt zijn. In dit geval kon de zelfstandige aannemelijk maken dat de werkzaamheden wel tot de reguliere bedrijfsoefening behoorden en dat ook werknemers van de opdrachtgever dezelfde werkzaamheden verrichten. De uitspraak sluit overigens aan bij een uitspraak van de rechtbank Den Bosch van 9 juli 2007, gepubliceerd in JAR 2007/226. Ook die rechtbank stond een ruime toepassing van het artikel voor. Het hoogste rechtscollege had zich echter nog niet eerder over de kwestie uitgelaten, maar heeft de strijd hierover nu beslecht. Duidelijk is dat niet iedereen het eens is met de uitspraak; zo heeft VNO NCW al laten weten in de Volkskrant dat zij de uitspraak principieel onjuist acht omdat een ZZP-er een ondernemer is geen werknemer. Begrijpelijk, omdat de uitspraak voor bedrijven extra (verzekerings)kosten met zich mee kan brengen. De zorgplicht van een werkgever op grond van werkgeversaansprakelijkheid gaat immers verder dan de normale wettelijke aansprakelijkheid voor schade veroorzaakt aan derden zoals onderaannemers. Ook de bewijspositie komt anders te liggen: het is nu veelal aan de opdrachtgever om te bewijzen dat hij niet tekort heeft geschoten in zijn zorgplicht. De uitspraak geeft in ieder geval aanleiding om bestaande verzekeringspolissen er nog eens op na te slaan: voor opdrachtgevers kan het verstandig zijn om te zorgen dat onderaannemers standaard zijn meeverzekerd in de aansprakelijkheidsdekking. Ook is het verstanig om uw overeenkomst van opdracht nog eens goed onder loep te nemen en in uw contracten goede afspraken te maken over verzekering van de ZZP-er en aansprakelijkheid voor ongevallen. |